Er bestaan veel verschillende maatregelen om de blootstelling aan lasrook te verlagen. Bij voorkeur worden bronmaatregelen ingezet. Daarbij wordt het vrijkomen van lasrook in de (werk)atmosfeer voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door aanpassingen in de lastechniek.
Onder beheersmaatregelen verstaan we onder andere de afvoer van vrijgekomen lasrook. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van een lastoorts met geïntegreerde afzuiging waarbij 95% van de lasrook kan worden weggezogen. Het zijn geen echte bronoplossingen omdat de lasrook al vrijgekomen is.
Er bestaat onderscheid tussen maatregelen op werkplekniveau en op werkruimteniveau. Deze laatsten richten zich op de afzuiging van vrijgekomen lasrook op ruimtelijk of lokaal niveau.
Omdat lasrook voor een deel bestaat uit (ultra)fijnstof, kunnen ruimtes met fijnstofsensoren gemonitord worden. Ook kan via persoonlijke monitoring (zoals een sensor op beschermende kleding of helm) de mogelijke blootstelling worden geschat. Bij de laatste optie is het belangrijk om op een juridisch juiste wijze met persoonlijke gegevens om te gaan.
Ook kunnen er persoonlijke beschermingsmiddelen worden ingezet. Er bestaat een groot verschil tussen de technisch haalbare afname van de blootstelling en de afname die in de praktijk wordt behaald. De afname in de praktijk is vaak lager. Om de efficiëntie van beheersmaatregelen (inclusief persoonlijke beschermingsmiddelen) zo hoog mogelijk te laten zijn, moeten middelen op de juiste manier worden gebruikt. Daarbij is ook onderhoud van groot belang.
Uit de praktijk blijkt dat zowel bewustwording als goede voorlichting belangrijk zijn. Het gaat dan om de bewustwording van het gezondheidsgevaar dat in aanraking komen met lasrook met zich meebrengt. De voorlichting gaat over het gebruik van beheersmaatregelen die ervoor kunnen zorgen dat de lasser zijn of haar gedrag aanpast. Dit heeft een afname van de blootstelling tot gevolg.