Biologische agentia: wat zijn het?

Met het begrip ‘biologische agentia’ worden kleine levende organismen bedoeld die een infectie, allergie of vergiftiging kunnen veroorzaken. Het zijn voor het blote oog onzichtbare micro-organismen die zich onder bepaalde omstandigheden heel snel kunnen vermeerderen en zijn van een plantaardige of dierlijke herkomst.

Het gaat dus om levende organismen, maar er bestaan ook biologische stoffen die geen levend organisme zijn en toch een risico vormen voor de gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan virussen, bacteriën schimmels of parasieten. Onder biologische agentia worden verder verstaan: 

  • ‘producten’ van dode bacteriën en schimmels (zoals toxines);
  • weefselkweek (celcultures);
  • prionen (virus-eiwitten die net als virussen infecties kunnen veroorzaken).

Waar komen biologische agentia voor?

Biologische agentia komen in veel beroepen en bedrijfstakken voor. Bijvoorbeeld werk met dieren of dierlijke producten, in de gezondheidszorg, in de schoonmaak, in de afvalverwerkende industrie, maar ook in de voedingsindustrie, de glastuin- en akkerbouw.

Soorten biologische agentia

  • Bacteriën - Bacteriën zijn de kleinste ééncellige micro-organismen die zichzelf geheel zelfstandig kunnen vermenigvuldigen door celdeling. Er zijn vele soorten bacteriën in verschillende groottes (0,1 – 20 μm) die in allerlei verschillende omstandigheden kunnen overleven.  
  • Virussen - Virussen zijn de kleinste micro-organismen (0,01 – 3 μm). Ze zitten simpel in elkaar en hebben levende cellen nodig om zich te vermenigvuldigen. Virussen worden ingedeeld op basis van het soort genetisch materiaal (RNA of DNA), de vorm, de aan- of afwezigheid van een lipide(vet)-coating, de manier waarop het virus werkt in de cel (het retrovirus wordt bijvoorbeeld een onderdeel van het DNA van de gastheer) en nog enkele andere karakteristieken.
  • Schimmels en gisten - Schimmels en gisten behoren tot de ‘fungi’ (waar ook paddenstoelen bij horen) en zij planten zich voort via sporen. Schimmels zijn meercellige organismen (2-300 μm) en zijn één van de weinige micro-organismen die met het blote oog zichtbaar zijn. Zij leven van dood organisch materiaal of op levende gastheren. Gisten zijn ééncellige schimmelvormige organismen.
  • Prionen - ‘Prion’ is een afgekorte naam voor een proteïne-achtig deeltje dat infecties kan veroorzaken. Een prion is eigenlijk geen micro-organisme, maar een soort eiwit (kleiner dan een virus) dat prionziekten kan veroorzaken, zoals bijvoorbeeld de gekkekoeienziekte. Het is een gemuteerde vorm van een eiwit dat in gezonde hersenen van nature voorkomt. Mogelijk veroorzaakt het gemuteerde eiwit (het prion) ziekten als het in contact komt met het normale eiwit.
  • Protozoën - ééncellige diertjes (1-500 μm). Zij kunnen in een gastheer leven en zich daarin voortplanten. Een voorbeeld is de parasiet die door malariamuggen wordt overgedragen en bij de mens malaria kan veroorzaken.
  • Genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) - Van veel levende organismen (virussen, bacteriën, planten, etc.) zijn ook kunstmatige vormen mogelijk. Hierbij heeft de mens met behulp van moderne technieken zelf veranderingen aangebracht in de erfelijke eigenschappen van het organisme. Deze ‘genetisch gemodificeerde organismen’ worden wettelijke geregeld door het  Besluit Genetisch Gemodificeerde Organismen. Er zijn strenge eisen verbonden aan het werken met deze genetisch gemodificeerde micro-organismen. Niet alleen vanwege het mogelijke besmettingsgevaar van werknemers, maar ook omdat het van invloed kan zijn op de algemene volksgezondheid en op het milieu.
  • Toxinen - Een toxine is een giftige stof die uit de natuur komt. Er zijn verschillende soorten toxinen die kunnen voorkomen in een werkomgeving. Als er sprake is van contact met deze toxinen, kan dat gezondheidsproblemen veroorzaken.
  • Zoönosen - Dit zijn besmettelijke ziekten die van dieren op mensen worden overgedragen. Wereldwijd zijn er een paar honderd bekend. Mensen kunnen deze ziekten oplopen door contact met (dode) dieren, dierlijk materiaal, besmet voedsel, parasieten (teken, vlooien, muggen, vliegen) of door contact met besmette grond en het inademen van deeltjes in de lucht (aërosolen), bijvoorbeeld bij het schoonspuiten van stallen. Lees hier meer over in het Vademecum zoönosen en het Emerging Zoonoses, beiden van het RIVM.

Bekijk op de website van het RIVM de LCI-richtlijnen per infectieziekte.